Nieuws  |  

18.06.2025

Strengere voorwaarden voor DBI-aftrek op ontvangen dividenden

Heb je een vraag over dit artikel?
Contacteer ons hier!

Moedervennootschappen kunnen onder bepaalde voorwaarden dividenden uit dochtervennootschappen vrijstellen van vennootschapsbelasting via de DBI-aftrek (Definitief Belaste Inkomsten). Voor grote ondernemingen worden deze voorwaarden binnenkort strenger.

Om een vrijstelling op eventuele meerwaarden op aandelen van dochtervennootschappen toe te passen, zijn dezelfde voorwaarden van toepassing als voor de toepassing van DBI-aftrek.

De geplande wijzigingen op vlak van DBI-aftrek hebben bijgevolg ook impact op de eventuele vrijstelling van meerwaarden op aandelen bij grote ondernemingen.

 

Wat zijn de voorwaarden voor DBI-aftrek?

De voorwaarden voor de vrijstelling van het ontvangen dividend in hoofde van de moedervennootschap zijn:

  • Taxatievoorwaarde: de vennootschap die de dividenden uitkeert, moet onderworpen zijn aan een normaal belastingregime.
  • Participatievoorwaarde: je vennootschap moet minstens 10% van het kapitaal aanhouden of een participatie hebben met een aanschaffingswaarde van minstens 2,5 miljoen euro, op het moment van de toekenning of de betaalbaarstelling van het dividend.
  • Permanentievoorwaarde: de participatie moet minstens één jaar ononderbroken in volle eigendom worden aangehouden.

Zijn niet al deze voorwaarden vervuld?

Dan wordt het ontvangen dividend gewoon belast aan het standaardtarief in de vennootschapsbelasting (20% of 25%). Dezelfde voorwaarden gelden trouwens ook voor de vrijstelling van meerwaarden op aandelen.

Kortom: deze cumulatieve voorwaarden zijn cruciaal voor zowel de vrijstelling van ontvangen dividenden als voor de vrijstelling van gerealiseerde meerwaarden.

Verstrenging participatievoorwaarde voor grote ondernemingen

  • Voor grote ondernemingen wordt een bijkomende voorwaarde gekoppeld aan de drempel van 2,5 miljoen euro. De participatie van de moedervennootschap in een dochtervennootschap met een aanschaffingswaarde van minstens 2,5 miljoen euro zal voortaan ook de aard van een ‘financieel vast actief’ moeten hebben. Deze bijkomende voorwaarde is enkel van toepassing op de drempel van 2,5 miljoen euro en niet op de 10% deelnemingsvereiste.

 

  • Voor kleine en middelgrote ondernemingen verandert de participatievoorwaarde niet. De deelneming in de dochtervennootschap hoeft niet de aard van financieel vast actief te hebben.

 

  • Indien de onderneming een verbonden onderneming is, worden de criteria inzake jaaromzet en jaarlijks balanstotaal op geconsolideerde basis vastgesteld. Om het gemiddelde personeelsbestand van een verbonden onderneming te bepalen, wordt het gemiddelde personeelsbestand van elk van de betrokken verbonden vennootschappen in het belastbare tijdperk opgeteld.

 

Wanneer treedt de verstrengde participatievoorwaarde in werking?

De verstrengde participatievoorwaarde voor grote ondernemingen gaat in voege vanaf het belastbaar tijdperk verbonden aan aanslagjaar 2026. Elke wijziging van de afsluitdatum van het boekjaar vanaf 3 februari 2025 is niet tegenwerpelijk aan de fiscus, tenzij bewijs van andere motieven dan belastingontwijking.

 

Conclusie

In tegenstelling tot de voorgestelde wijzigingen eerder dit jaar, blijft de impact beperkt tot grote ondernemingen met een deelneming van minder dan 10% van het kapitaal van haar dochtervennootschap. De participatie met een aanschaffingswaarde van 2,5 miljoen euro zal dus voortaan ook dienen te kwalificeren als ‘financieel vast actief’.

 

Wil je weten wat deze wijzigingen concreet betekenen voor jouw situatie?

Onze pro experts staan klaar om samen met jou de impact in kaart te brengen.